Vasthouden gebiedseigen water in oppervlaktewater
We houden water zoveel mogelijk vast in het gebied. Dat kan door infiltratie in de bodem (zie ook hoofdstuk grondwater) of door het vast te houden in oppervlaktewater. Vijvers en beken zijn voorbeelden van waterberging in oppervlaktewater. In het buitengebied gaat het om het vasthouden en schoonhouden van water in en om plassen en kanalen en in ‘de haarvaten’ zoals beken en boerenslootjes.
Als gemeenten volgen we de uitgangspunten van het waterschap als het gaat om lozen op oppervlaktewater. De trits Vasthouden-Bergen-Afvoeren is het algemene uitgangspunt. Dat wil zeggen dat we bij voorkeur eerst het water vasthouden op de plek waar het valt, bijvoorbeeld door infiltraties via wadi’s. Daarna heeft bergen, in bijvoorbeeld vijvers, de voorkeur. Als het niet anders kan, voeren we water af. We nemen oppervlaktewater ook mee in het waterstructuurplan, zie de pagina over hemelwater.